G. tristis is één van de meer voorkomende botanische soorten in de winter regenvalregio's van Zuid Afrika. Het wordt vaak gevonden in dichte kolonies op vochtige vlakten, maar is ook te vinden op zeeniveau tot op grote hoogten. Zijn bijnaam is de ''Marsh Afrikaner''en is te vinden in drassige gebieden, maar ook op oevers boven beken, in slecht gedraineerde spelonken of op koele hellingen op het zuiden. De bloeitijd verschilt per populatie. Het produceert veel kleine kralen rond de basis van de knol en kan zich verspreiden naar andere potten als de grond opnieuw wordt gebruikt. Deze soort verspreidt zich ook door zaad, en staat erom bekend te naturaliseren in habitats zoals bijvoorbeeld tuinen en botanische tuinen. Het is geen misdadiger in de tuin, maar wees je bewust van wat je doet als je het in een mediterraan klimaat in de grond stopt. Planten groeien tot ongeveer 70 cm hoog met slanke, spiraalvormige bladeren rond de diameter van een eetstokje. Het is gemakkelijk te kweken in een goed gedraineerde mix in de volle zon  op een koele plek/periode. In de zomer kunnen ze prima zonder water en het liefst droog. Geef het een verdunde of langzaam af te geven meststof met veel fosfor in actieve groei. Op het noordelijk halfrond groeit hij optimaal voor de winter geplant maar wel vorstvrij tot -1 Celcius geteeld. Op z'n best op pot in een koude kas maar wij telen ze buiten afgeschermd tegen de wintervorst.

Jaar 2000 door Van Winsen. 80 cm hoog. Een welkome kleurencombinatie in de primulinus familie. Goed snijsoort.

Komende uit Sumatra. In de bergen daar is hij in tientallen jaren langs de weg verwilderd. Waarschijnlijk meegenomen vanuit Europa of Afrika. Synoniem ‘Gunung Gedeh’( berg op Sumatra) geregistreerd in 1999 door A.P.J. de Ridder. Er is door ons een sterke selectie uitgehaald en in cultuur gebracht. Sinds enkele jaren onder naam Fiona, de echtgenote van Mark van Winsen. Het beste soort om in de tuin voor vele jaren zijn gang te laten gaan. Het gaat hier om een botanisch soort.